oude typemachine

Verdriet, vermomd als woede.
Ze stijgt op als een giftige wolk,
al een hele dag,
of twee.
Mag ik mij verbitteren.

Goede Vrijdag

Het is niet het leed
dat ons doet verstillen,
maar het verdriet in ons hart—
om gemiste woorden
die nooit zijn uitgesproken.
Nog altijd spoken ze rond.
Voor hen die zijn heengegaan
willen wij het liefst
in woede uitbarsten.

Voor hen die ons zijn voorgegaan,
verloren we het oogcontact.
Spijt verwerd tot gal,
dat wij uitspugen.

Daar op straat
hoor je het gillen,
zie je de fluimen
van gelijken,
die net als wij
het verdriet nog verteren.

Straks,
als de stilte ons overmant,
zullen wij bedaren.
Woede vormt een traan—
vanuit het oog, over de wang.
Want het verdriet vindt zijn weg,
hoezeer wij het ook onderdrukken.
Verbitterd,
de kaken strak,
de tanden op elkaar.
Geen houden aan.
Laat het lopen.
Erbarme dich,
schreeuw het uit.

Ontspan de kaken,
gelijk de schouders.
Troost je met de gedachte:
wij zijn eender.
Overmand door liefde
voelen wij de pijn.