Schaakspel-typemachine

Hebben we een tekort of juist een teveel?

Die vraag duikt in elke tijd op, maar zeker ook nu.

Neem bijvoorbeeld de kwestie van ijdelheid: hebben we daar niet juist een overschot aan?

U denkt wellicht meteen aan sociale media. U ziet jongeren zich optutten om anderen te overtuigen van hun ijdelheid. Ik kan u daar moeilijk ongelijk in geven. Toch vraag ik me af: hoe zijn de schouders ná dat moment van zelfpresentatie? Hangen ze neer, of staan de bezitters van deze zielthermometers nog steeds rechtop, trots op hun vertoning?

U leest terecht enige twijfel in mijn vraag. U kent mij – ik bekijk dingen graag van de andere kant. Niet van de duistere of zwaarmoedige zijde, maar van de lichtvoetige, opgeluchte kant. Daarom wil ik hier betogen dat wij juist een tekort aan ijdelheid kennen.

De spiegel biedt hier uitkomst. In plaats van stil te staan bij hun eigen reflectie, sturen mensen – jong en oud – foto’s de wereld in. In de hoop op een teken van waardering leggen ze hun telefoon neer, hopend dat deze spoedig trilt. Zodat ze weten dat ze bestaan.

Hier herkennen we geen narcist, maar eerder de nimf Echo. Zij hopen in de weerklank een resonantie te horen die hen bevestigt in wie zij zijn.

Een ijdel mens doet dat niet. Zo iemand wéét dat zijn wezen opvallend genoeg is om opgemerkt te worden. Deze spelers in het levensspel verliezen zich niet in hun performance – niet voor zichzelf, noch voor de ander. Een zweem van twijfel zou alles ondermijnen. De daad van ijdelheid is allesomvattend, of het is niets. Dan is zij van geen enkele waarde.

Als ik u nog niet heb overtuigd, neem ik u mee naar een tijd waarin dandy’s de straten van Londen bevolkten. Ze liepen rechtop, flaneerden als geen ander, en wierpen hun blikken met een speelse minachting in het rond.

Het publiek applaudisseerde niet – dat zou te min zijn – maar wist te waarderen dat er, naast preutsheid en burgerlijke fatsoen, ook rafelranden bestonden. Zonder licht geen donker.

En hoe meer zij gebukt gingen onder het betamelijke, hoe scherper de scheidslijn werd. De kloof groeide, juist daar.

Terug naar het nu. Natuurlijk zijn er passanten die zich queer voelen en gedragen. Zij menen de tijdsgeest te belichamen. Op de ene theorie bouwen ze een volgende, zodat we na woke nu spreken over intersectionalisme. Nee, dat is geen besmettelijke ziekte, maar het idee dat het ene onrecht het volgende voortbrengt.

Kolonialisme en geweld tegen dandy’s worden zo verklaard als vergissingen uit een duister verleden. Nu bewegen we ons voorwaarts – alles zal spoedig licht worden.

Toch zal ook deze progressieve stroming vroeg of laat struikelen over haar eigen ambitieuze gelijkhebberigheid.

Maar dit noem ik nog geen ijdelheid. Deze zorgvuldig aangenomen houdingen zijn namelijk kwetsbaar en poreus.

De jongeren van nu lijken eerder op een teer Chinees porseleinen koffiekopje dan op een stevige, boerse mok.

Met ware ijdelheid heeft dit niets te maken.

Kijk iemand slechts een seconde te lang in de ogen – en zie wat er gebeurt. De blik wordt snel afgewend, om de innerlijke vertwijfeling te maskeren.

De ijdelheid is nog te zwak om werkelijk fier door de straten te flaneren als een waardig mens. Iemand die van geen wijken weet, die zijn eigen aard en karakter aanvaardt, en die – vol trots over de inherent menselijke tegenstrijdigheid – zichzelf aan de wereld toont. Lichtvoetig, vastberaden en zonder schaamte.

Misschien is het dus geen teveel aan ijdelheid dat ons parten speelt, maar een tekort aan dat wat Nietzsche de herenmoraal noemde: een levenshouding geboren uit kracht, niet uit wrok; uit vorm, niet uit klacht. De ware ijdele mens – net als de dandy – heeft geen ander nodig om zijn waarde te kennen. Hij schept zijn wereld uit eigen geest, flaneert daar fier in rond, en laat de rest glimlachen of fronsen naar believen. Want waar de slavenmoraal zich voedt met ressentiment en bevestiging zoekt in slachtofferstatus, daar glimlacht de herenmoraal slechts – met opgetrokken wenkbrauw.

Wie vandaag nog denkt dat ijdelheid oppervlakkig is, vergist zich. Wat men nu voor ijdel houdt, is niets dan de roep van Echo, trillend in een lege ruimte. Wie werkelijk ijdel is, spreekt niet – hij weerspiegelt. En hij weet, wanneer hij de straat op stapt, dat de wereld hem zal zien. Of niet. Maar dat maakt niets uit. Want hij – hij ziet zichzelf.