Narrenmuts typemachine

Struinen. Flaneren. Wandelen. Met de ziel onder de arm. Met de geest uit de fles. Met je hele handel aan de wandel. Nergens vind je een rustplaats voor de ziel. Verborgen is het mysterie dat je overal naar toe leidt. Zonder een duidelijk doel volgt de bestemming altijd als vanzelf. Uit het niets, beland je dan onder een boom. Op een bank. Of in de goot. Dat laatste is nieuw. Maar helaas steeds vaker. Want, daar waar ze je kennen, het café op de Grote Markt, is dicht.

Je struint. Je flaneert. Je wandelt. Als je weer eens denkt dat alleen beweging je in leven houdt, ga je er op uit. Op de vrije zondag pak je dan je jas. Op de andere dagen neemt je werk de last van je schouders af om te moeten bedenken wat je met je leven aan moet. Dan is er wel iemand die je kantoor binnenloopt en je vraagt of je koffie of cappuccino wenst?

Nu, tijdens de stille uren van de week, voel je hoe de leegte van het bestaan je overmant. In het huis hangt geen sfeer. Al zo lang niet meer. Nu herinnert alleen de verdorde kerstster aan de stilte tijdens de kerst. Vriend noch familie zocht je op. De excuses werden uitentreuren herhaalt. Je vermoedt dat ze je praatjes zat waren. Ook je bent het dreigende gevaar meer dan zat. Zullen de vogels buiten nog wel voor je zingen?

Met de jas aan, de muts op en de sleutels in je hand, blijf je bij de deur staan. Je twijfelt en vreest. De mensen buiten. Op straat. Ze staan in de familiebijbel bekend om je naasten. Maar je ziet alleen vreemden. In hun ogen de woede. De leegte. De zinneloosheid. Of weerspiegelen ze alleen je eigen innerlijke stem?

Je vermant je. Je hebt besloten. Een wandeling in het park. “Daar knap je van op”, zo zei je moeder altijd. Nu zwijgt ze. Haar foto heb je in de bureaula ver weg verstopt. Geen levende herinnering is beter dan het grote gemis. Gister heb je de telefoon laten overgaan. Je zus. “Ik ben er niet”, dacht je voordat je onder je dekens je hoofd verborg. Waar kwam toen toch de muziek vandaan? Of was het slechts een oud wijsje uit je blijde jeugd? 

Buiten is het fris. Je beent met ferme pas naar de overkant. Je kijkt niet om. De buurvrouw zit vast en zeker in haar stoel. Voor het raam. Met priemende oog en op de uitkijk. Ze kan zo in dienst als je persoonsbeveiliger. Naar links. Want zo ben je het gewend. Dan kom je straks van rechts terug naar huis. Het is stil op straat. Iedereen behaaglijk voor het tv-scherm en geen mens van kwade wil. In je hoofd weer de melodie. Tot volle wasdom komt het niet. Wat zingt je innerlijke stem? 

Daar is het park. Je krijgt een vreemde in het oog. Zijn gelaat staat je aan. Waar ken je hem van? Je graaft diep. Een ambtenaar of een barista? Dat kan toch niet. Op dit uur. In deze straat. Je nadert hem en je ogen priemen dwars naar zijn stil gelaat. Onbewogen, totdat hij passeert. Een vriendelijke knik. Warmte vult je hart. Barmhartigheid, zo voelt dat dus. Je kijkt over je schouder. Je herinnert plots het lievelingslied dat je oude vader op Paasmaandag zong. De klaroenen van de semi-goddelijke Bach zwellen nu aan. Je kan het niet laten. Je zingt uit volle borst:

“Bleib bei uns, denn es will Abend werden.” 

Lucas 24: 13-35

Enkele verwijzingen ter inspiratie over het verhaal van de Emmaüsgangers: