oude typemachine

Stel het volgende voor:
Het geweld van mensheid na de Industriële Revolutie wordt door de natuur gewroken met een klimaatverandering. De mens is boven zich uitgegroeid en heeft zich zondig gedragen. Hoe dan te komen tot herstel en boetedoening?

Een oplossing in vragende zin

Door de natuur lief te hebben, door dieren “humaan” te maken en karma in te voeren? Of door een projectie van schuld, boete en straf? Is strikt vasten (valt veganisme daaronder?) het antwoord om je te ontdoen van de slechtheid van het mensenras?

Kan je door meer machinaal geweld en nog meer innovaties het eerste geweld te niet doen? Kunnen we door het menselijk handelen (zo fout in de eerste plaats) de natuur gaan helpen bij het herstel?

Hoe voorkom je dan de verwarring rondom doel en middel? Want heiligt dat ingrijpen (als middel) de doelstelling om de gebreken van mensen uit het verleden te ontdoen? Kunnen we niet eerbiedig zoeken naar de zin van het leven en het organisme als de l’art pour l’art van de natuur zien? Zonder doel, slechts bewonderend.

Laten we uitwijken naar een van de ‘persoonlijke notities’ die Marcus Aurelius  ons hierover heeft nagelaten:

“Ieder instrument, ieder stuk gereedschap, ieder werktuig functioneert goed als het doet waarvoor het gemaakt is. Toch is bij zulke dingen de maker er dan niet meer bij. Maar bij de dingen die door een organische natuur bijeengehouden worden, is de kracht die ze gevormd heeft erin aanwezig en blijft dat ook. Daarom moet je voor die kracht meer ontzag hebben en ervan overtuigd zijn dat, als je je volgens haar wil gedraagt en zo leeft, alles voor jou volgens plan verloopt. Op die manier gaat ook in het grote geheel alles volgens plan.”

Tegelijkertijd moeten we soms vaststellen dat de natuur soms kan ontaarden in chaos en woestenij. Wij zijn dol op dergelijke verfilmingen, zoals van monsters die uit de diepe oceaan het wangedrag van de mens komen herstellen of als grote steden worden verwoest door vloedgolven, zoals in de film 2012. Doemscenario’s doen  het altijd goed bij het grote publiek.

Het verhaal van Noach vertelt zich nog altijd door. Maar wie kruipt vandaag in de huid van de held? Wie bouwt dat kolossale schip en bepaalt wie er mee mag? Dat moet wel een zonderling persoon zijn die ongeloof oproept als hij begint met timmeren. Een werk waar hij door zijn geloof zo in opgaat dat hij een goddelijke opdracht moet verrichten. Niet langer aanspreekbaar door de mensen om zich heen of door het gebod van geld en plezier. 

En toch? In elk goed verhaal moet er immers een moment zijn van vertwijfeling. Geeft de goddelijke interventie hem voldoende vertrouwen dat er tijd genoeg is en zijn materialen niet opraken, voordat de boot gereed is gekomen? 

Het bedwingen van de natuur roept tegenstand op. Een reactie kan niet uitblijven. De hemel grijpt in, zodat de mens zich weer als een nietig dier gaat gedragen. Vol van respect voor dat wat hij niet doorgronden kan. 

Verhalen en rituelen zijn er vandaag de dag nog altijd. Zij stijgen uit boven de dagelijkse beslommeringen en roddels door een waarde toe te voegen die teruggrijpt naar oude legendes en bezweringen. Maar hebben we als moderne mensen niet God verbannen en is dat concept niet al lang door Nietzsche dood verklaard? De grip door zijn krachtige almacht kan ons niet langer vermorzelen.

Er gaat niets uit boven de menselijke kracht, zo is de stelling. Helaas is daarmee nog steeds niet de vraag beantwoord of we als individu en als groep een doel hebben of dat we met de doodverklaring ook onszelf aan  een onbestemd lot hebben overgelaten?

Ondertussen dwaalt Noach over de oceanen. Verzuchting en vertwijfeling is zijn deel. Tot het moment dat de duif uitvliegt en even later verschijnt met een olijftak. Een zoenoffer. Uit het niets een teken van leven. Ergens is er een olijfboom die weer groeit. Zijn wortels omklemmen wederom de aarde. Het water trekt weg en de ark kan weer richting veilige kust. 

De boetedoening is voltooid. In zijn geheel was alles verloren. Alles opgebiecht en opgeschoond. Zonder dat duidelijk was tot welk gevolg en met welk doel. Oprecht. Zijn eigen kwetsbaarheid erkennend, buigend voor de kleinheid van de eigen ik. Daarmee toont dat simpele dier de noodzaak tot vergeving en barmhartigheid. Niet als straf, maar met het gezicht opgericht, nederig vragend om een gunst. Organisch vanuit zichzelf, passend in het grote geheel.