Narrenmuts typemachine

Zelf houd ik wel van een bittere kickstart op de ochtend. Om de hoek bij mij op het Haagse ‚West End’ maken ze gelukkig de beste espresso van de stad. Voor mij is het slechts een korte wandeling om daar te kunnen genieten van alle jongeren die hier samenkomen om te studeren en te werken. Toch moeten wij – zoals altijd – voor een ‘te veel’ altijd oppassen. Te veel zoet, te veel zout, te veel bitter, te veel zuur: waar onze mond van overstroomt, roept al snel zwartgalligheid op. 

Zo meen ik te merken dat er op dit moment een te hoog niveau aan ‘bitterheid’ heerst. Ook over de zuurgraad in onze samenleving maak ik me ernstige zorgen. Hoewel er ook een grote noodzaak is om de toenemende drugsverslaving te bespreken, wil ik in dit essay me slechts beperken tot de vraag: op welke wijze kunnen we omgaan met alle drek van gal en pus die onze samenleving nu bevuilt?

Waaruit blijkt dat nu? Zo zal een scepticus mij terecht kunnen vragen. Nu moet ik altijd oppassen om alleen op mijn instinct af te gaan. Discussies op verjaardagen zijn slechts een startpunt om nader te onderzoeken of we allemaal een stuk zuurder zijn geworden. Nu lees ik mijn vermoeden ook terug in de rapporten van onze nationale ‚hoeder van het welbevinden‘. Dit instituut, het Sociaal-Cultureel Planbureau, waarschuwt de politiek dat het vertrouwen in de samenleving een flinke knauw heeft gekregen. Ook de toon van het debat in de nationale vergaderschuur wordt elke dag slechts ruwer en banaler. In plaats van een vriendelijk weerwoord, slaat daar al snel het stemgeluid om. Al wat op dat moment rest, is een slechte scheldkanonnade. Blijkbaar denkt menig spreker de stemverheffing nodig te hebben om het gevoel onder woorden te brengen, wat in eerdere pogingen niet is begrepen. 

Hoewel sinds de Romeinse retoricus Quintilianus het gebruik van ‚humor’ binnen de retorica wordt toegestaan, vinden de huidige volksvertegenwoordigers het blijkbaar nodig om met name de stijlfiguur van de ‘jij-bak’ te gebruiken. Mogelijk dat ze bang zijn om te platvloers met te veel grappen en grollen de aandacht te verwerven. Het droevige gevolg is echter wel dat we nu uren lang moeten luisteren naar redevoeringen die in armetierigheid net zo traag voortrekken als Hollandse rivieren door het eindeloze laagland. Kraak nog smaak is er aan te beleven.

Nu valt niet uit te sluiten dat het gebruik van ‚humor’ historisch gezien wel vaker is verbannen. Als de tijden op een kruispunt zijn aanbeland, moet immers de oude, elitaire orde zich verdedigen tegen een nieuwe, aanstormende groep machtswellustelingen. Beide stromingen willen vervolgens met hun ‚decorum’ bewijzen dat zij het eerbied van het volk verdienen. Deze verklaring geeft ook uitsluitsel waarom het het carnavaleske en de hofnar uit de samenleving worden verbannen. Zo willen veel burgemeesters de traditionele sleuteloverdracht aan Prins Carnaval constant maar uitstellen. Het liefst verdagen zij deze jaarlijks terugkerende Ode aan de Zotheid tot de dag waarop Pasen en Pinksteren op dezelfde dag vallen. 

Uit nadere analyse van de data ‚hoeveel we dagelijks lachen‘ zal verder zeker en vast de conclusie volgen dat we minder goed in onze vel zitten. Dat is ook niet vreemd, want de weerklank van de gulzige lach in een stil huis, roept slechts de echo van eenzaamheid op. Geen enkele ziel – nog goed bij het verstand en zonder verdoofd aan drugs – waagt het om hard en daverend te lachen in een stil huis bij het kijken van een komische film. Zonder publiek zal zelfs het instemmende gegrinnik uitsterven.

Nu wil ik me graag richten op oplossingen: hoe vloeien we het te veel aan gal uit de aderen van onze samenleving? Welke methoden kunnen we bedenken om de stinkende wonden schoon te spoelen en het troebele, geelwitte vocht uit de stikkende wonden versneld eruit te drukken? Hoewel deze vergelijking met het menselijke lichaam misschien bij de lezer tot vreselijke associaties leidt, lijkt het me toepasselijk in deze tijd dat geobsedeerd is door het lichaam.

Voor de oplossing lijkt het me goed om te kijken naar „verschoningsprocessen“ uit de jaren negentig van de vorige eeuw. Toen werden er twee soorten geprobeerd.

Allereerst de verzoenende werking van het recht. Naast de twee tribunalen voor Rwanda en Voormalig Joegoslavië staat er nu in Holland het permanente Internationale Strafhof. Hoewel er veel voorbereidend onderzoek wordt gedaan, zijn er op dit moment weinig oorlogsmisdadigers in de moderne Gevangenispoorten gehuisvest. Nu zou het kunnen zijn dat dit stilte voor de storm is, maar een reden kan ook zijn dat de werking van het recht bij het uitbannen van na het kwaad zijn limitering kent.

Een ander voorbeeld hoe een samenleving kan omgaan met het verschonen van de wonden om zo tot verzoening te komen, vinden we terug in Zuid-Afrika. Daar was het begrip ‚ubuntu’ de basis voor de waarheids- en verzoeningscommissie na het Apartheidsregime. „Ik ben omdat wij zijn“, met deze simpele vertaling appelleert dit begrip aan een breed gevoeld geloof dat de gehele mensheid door een gedeeld universum is verbonden.

Met deze attitude van ‘ubuntu’ kunnen we vrijuit spreken zonder dat er direct een oordeel volgt. Immers, in de verbondenheid van het ‚mens-zijn‘ horen we in het verhaal van de ander ook onze pijn. De ellende die we als individuen hebben ondervonden, wordt met het opbiechten een gedeelde smart. We vinden elkaar door te luisteren. Uit het verhalen van de dagelijkse roddel en achterklep volgt dat “hij is als mij”. Beide zijn we verbonden door de zwakte in het mensenras.

Helaas zijn we nu niet meer goed geoefende luisteraars. Meestal sturen we nu een videobericht de wereld in, hoopvol wachtend op een reactie. Een ‚duimpje‘ is alles wat we mogen ontvangen – als erkenning van ontvangst. Het valt echter te betwijfelen of de waarde van dit gebaar niet rap ‚inflateert‘: de waarde van een digitale glimlach kan niet tippen aan een oprecht getoonde glimlach in ‘real life’.

Om plaats te maken voor de roeptoeter moeten we daarom eerst weer gaan plaatsnemen in een ouderwetse oorfauteuil. Met hun hoge rugleuning en aan de zijkant oorflappen, kunnen we daar zo gezeten – gelijk aan de oogkleppen bij paarden – ons werkelijk open opstellen als toegewijde toehoorder. 

Attributen voor het goede gesprek kunnen ook gevonden worden in de Wereld van de Kunsten. Waar het instrument van de eerdergenoemde roeptoeter toch echt de trompet is, moeten we voor een goede luisterambiance uitwijken naar een viool of een vleugel. Bij beide instrumenten geldt immers dat je de juiste snaar moet raken. Op dat moment trillen zelfs de zacht uitgesproken teksten door tot in elke tedere ziel. Waak daarbij voor schelle tonen; kies nadrukkelijk voor harmonie. Natuurlijk is het toegestaan dat het levenslied in mineur wordt gezongen, als maar richting het slotakkoord – na het drinken van een goed glas wijn – steeds vaker majeure klanken ons omarmen.

De leden van de Verhalencommissie kunnen nog meer inspiratie halen uit deze Schone Wereld. Dit maal kunnen zij het oude ambacht van de kunstschilder toepassen, zodat met kwast en schilderdoek het verhaal in levende kleuren uit de doeken wordt gedaan. Elke goede observator kan zo bij elke verfspat zien welke emoties er afdruipen. Wees ook niet bang voor het gebruik van pen en papier. Schrijf een goed gedicht of een kort narratief. Maar ook hier weer: waak u voor moderne technologie. Het gebruik van een presentatieprogramma als PowerPoint is voor een goed gesprek af te raden. Wij zoeken namelijk naar de perfecte gelegenheid waarbij mensen voor heel even afgeleid worden van hun verkleving aan de elektronische apparatuur. Getuur op beeldschermen onderbreekt slechts een goed verteld verhaal.

Tot slot, om te eindigen bij het begin. Het gebruik van humor is volkomen legaal en zelfs toe te juichen. Hier kunnen we uit een oude verkleedkist een van de belangrijkste attributen voor deze tijd halen. De narrenmuts, u had het reeds verwacht. 

Op het moment dat een van de aanwezigen denkt: ik wil nu wat vertellen, dan reikt hij naar een mooi uitgedost hoofddeksel en zet deze op. Voor de rest van de aanwezigen is dat het teken: zwijgen en luisteren. Hoewel de zeggingskracht toeneemt als de muts is uitgedost met ezelsoren, mag deze ook best bont gekleurd zijn of met bloemetjes zijn uitgedost. Eigenlijk geldt hier slechts: hoe gekker hoe beter. De reden voor deze regel is simpel: we zien graag hoe mensen hun oren toespitsen. En om dat effect te bereiken, geldt dat we de ogen iets te bekijken moeten geven. 

En nu dan het allerbelangrijkste. Ik bewaar het voor het laatst. Als een moderne aderlating hebben we de dialoog hartgrondig nodig. Niet langer in debat, maar in een ontluisterend en enerverend tweegesprek komen we tot aan de diepe bodem van de menselijke gierput. Op dat moment bereiken we een veilige omgeving waar het goed is om het gal uit te spuwen. De pus stroomt alleen dan uit de wonden en wast de levensaderen schoon als er berusting heerst. Met wederzijds begrip voor elk verhaal zien we woord voor woord en zin voor zin dat de ander net zo bijzonder is als “Me – Myself – and I”. Slechts een kind verkleed in een volwassen jas. 

Mag ik dan – slechts als een aansporing daartoe – vragen dat de ene persoon de ander soms een stilte schenkt? Want weet dat op een dergelijk moment, uw gespreksgenoot slechts de moed aan het verzamelen is om de wonden te tonen. In alle eenvoud. In alle kwetsbaarheid. En juist – oh vriendelijke en geduldige toehoorder – juist dat is voor al ons heil wel zo veilig en wel zo gezond.